De moeder komt in de verhalen van deze kinderen over het algemeen meer als slachtoffer naar voren dan de vader. De vader wordt vaker als de dader voorgesteld. Het was over het algemeen immers zijn politieke keuze die het gezin in de afgrond had gestort. De moeder probeerde van de situatie nog het beste te maken. Om die reden ook zijn de verhalen over de moeder over het algemeen intiemer en minder abstract dan over de vader. Zij was immers vaker thuis bij de kinderen. Zij was diegene die met de kinderen na Dolle Dinsdag zijn gevlucht. Zij bezocht de vader in de gevangenis. En zij probeerde er met een geknakte man en een gebroken gezin nog het beste van te maken. Ze zweeg, werkte, poetste en probeerde het kleine beetje licht dat zij nog in zich had of kon vinden op haar gezin te laten stralen. In vele gevallen lukte dit niet altijd, maar haar wil was altijd aanwezig.
Hoe mama gillend om de bocht verdween
‘Twee straten verder dan ons huis was een schuine stenen muur waar vaak kinderen speelden. Oma had ons verboden daar naar toe te gaan. De reden van het verbod werd niet verteld, en hoewel mijn zusje en ik brave kinderen waren, die precies aanvoelden hoe we ongemerkt in oma’s huis konden wonen, was er toch een dag waarop we er belandden…
Toen opeens was er die rij vrouwen. Wel vijftig. Of Honderd. Of misschien maar twintig. Naast de rij vrouwen liepen mannen in uniform en met geweren. Misschien politie. Ik wist het niet. Maar wel voelde ik dat er iets bijzonders aan die vrouwen was. Zij waren in het grijs/zwart gekleed, maar zeker weet ik dat niet. Wij bleven staan kijken tot de vrouwen de bocht om gingen en in de laatste rij plotseling beroering ontstond. Hard gegil. Mannen die eerst naast de vrouwen liepen, grepen de gillende vrouw en sleurden haar mee in de rij. Hardhandig want ze vocht en gilde uit alle macht. We zagen geweren op haar gericht. Mijn zusje en ik stonden daar en keken hoe mama al gillend om de bocht verdween.’
(Bron: anoniem, gepubliceerd in verschillende Bulletins, Stichting Werkgroep Herkenning 1982-2012)
Stiefmoeder
’s Morgens, zo gauw mijn vader weg was, begon de hel in huis. Er was totaal niets aan te doen. Ik zei wel eens een keer dat het toch eigenlijk niet eerlijk was dat zij, de kinderen van de stiefmoeder, wel alles mochten en wij niet. Kwam ik dan ’s avonds thuis, dan zag ik het al als ik binnenkwam. Dan keek m’n vader me heel gemeen aan en zei of liever schreeuwde: “Zo, ben je weer bezig geweest, hè. Vuile kolere jong!” en dan vloog hij op en begon mij zo te slaan dat ik sterren voor mijn ogen zag en om genade schreeuwde. Dan kreeg ik geen eten en moest zo weer naar bed. Nou ja, bed, nest! Het plafond was van dun hout en dan kon ik haar horen zeggen: “O Rinnes, ik ben blij dat jij er bent, anders kon ik niet tegen die jongens op.”
(Bron: Rinnes Rijke, Niet de schuld, wel de straf, p. 248)