Oorlog en zwijgzaamheid horen bij elkaar als de vingers bij de hand. Dat was overigens niet alleen in de zogenoemde ‘foute gezinnen’ het geval. Ook onder joden, voormalig tewerkgestelden en zelfs bij degenen die tijdens de oorlog weinig of niets hadden meegemaakt, was het zwijgen in de, zeg, eerste vijftien jaren na de oorlog troef. Wel is er een verschil. De meesten zwegen omdat hetgeen ze wilden uitdrukken, zich niet of nauwelijks liet verwoorden. Dat geldt zeker degenen die de Duitse concentratiekampen hadden meegemaakt. De kinderen uit de foute gezinnen daarentegen zwegen veelal – evenals hun ouders trouwens – uit schaamte of omdat ze bang waren zich te verraden. Hoe ver dat kon gaan illustreert M.M. Montessori in een van de vroegste opstellen over de problematiek van kinderen van foute ouders (in: Kinderen van de oorlog uit 1987): Tijdens een weekend van de werkgroep Herkenning vertelde een vrouw dat ze er dolgraag naar toe wilde gaan maar het niet durfde omdat ze het dan aan haar man zou moeten vertellen. Ze waren 30 jaar getrouwd. Uiteindelijk vertelde ze het. De man wist het al lang. Dat was weliswaar een opluchting maar betekent dus dat ze in al die jaren nooit gesproken hadden over wat de vrouw als haar grootste geheim beschouwde.
Waarom zwijgen?
‘Ik weet niet hoe ik deze zwijgzaamheid moet zien. Is het een gevolg van persoonlijke eigenschappen van mijn ouders…, de “niet-de-vuile-was-buiten-hangen” ethiek? Is het een gevolg van schaamte en schuldgevoelens? Komt het voort (in het geval van mijn vader) uit een zich vastklampen aan – en geheimhouden van – “foute” opvattingen? Heeft het te maken met een fundamentele oneerlijkheid en zwakte die hen verhindert om openlijk voor het verleden of dat van hun ouders uit te komen en de confrontatie daarover met hun kinderen en hun omgeving aan te gaan? Heeft het te maken met een poging hun kinderen te beschermen voor de consequenties van het gedrag van mijn vader (en daarmee tegelijkertijd zichzelf te beschermen)? Hun zwijgzaamheid irriteert me en doet me verdriet. Waarom verstoppen jullie je voor mij?’
(Bron: Jessica van de Burg, Gezinsgeheimen, loyaliteitsproblematiek en schuldgevoelens bij kinderen van ‘foute’ ouders, ongepubliceerde scriptie bibliotheek Cogis)
Zwijgspiraal
‘De enige manier waarop mijn ouders de draad weer konden oppakken, was door keihard te werken en te zwijgen. Het verleden drastisch te vergeten. Daarnaast: ze komen van het platteland en zijn van huis uit toch al niet gewend om over problemen te praten… Als bij vriendinnen thuis over de oorlog werd gesproken, hield ik me wijselijk op de achtergrond.’
(Bron: Marijke in Viva)
Verboden toegang
‘De vraag kon niet uitblijven: “Vader, hoe heb je het de afgelopen jaren gehad?” Het antwoord was even kort als typerend. “Ik heb het boek tot de laatste bladzijde uitgelezen, de beker tot de laatste druppel leeggedronken en ik wil er niet meer over praten.” Pats, boem! Dat was het dan. Ik had geprobeerd een deur te openen en was te blind geweest om te zien dat er “Verboden toegang” op stond.’
(Bron: Duke Blaauwendraad-Doorduijn: Niemandsland, p. 162)
Spitsroeden lopen
‘Ik had angstvallig vermeden iemand ook maar iets te vertellen. Zo langzamerhand slaagde ik er aardig in om een periode uit ons leven te verdoezelen. Als er over oorlog, bevrijding, verzet of NSB’ers gepraat werd, hield ik altijd mijn mond, terwijl ik mijn uiterste best deed buiten het gesprek te blijven. Alleen een stel heel goede vrienden was op de hoogte. Ik was zo bang dat als de mensen ervan wisten ze Bert [de echtgenoot] met andere ogen zouden bekijken, het vertrouwen in hem zouden verliezen omdat hij met “zo een” getrouwd was. Ieder jaar was het bij deze gelegenheden [4 en 5 mei] spitsroeden lopen voor mij.’
(Bron: Duke Blaauwendraad-Doorduijn: Niemandsland, p. 202-202)
Onopvallend leren zijn
‘Op school heb ik in de vierde klas voor het eerst geschiedenisles gekregen. Toen heb ik gehoord wat de NSB was geweest. Dat alle NSB’ers landverraders waren, slechte mensen… Nu begreep ik ook dat de “goede” Nederlanders reden hadden, veel reden hadden, om boos te zijn op de NSB’ers. Dat ik zwijgen moest omdat ze anders ook boos op mij zouden worden, me zouden uitschelden en negeren… Was er tot nu toe een intuïtief zwijgen geweest, vanaf toen begon het grote, bewuste zwijgen. De angst om in een onbewaakt ogenblik me te verspreken, uit mijn reacties op oorlogsverhalen de verdenking op me te laden een NSB-kind te zijn. Nu begon het terugtrekken in mezelf, het onopvallend zijn, geen aanleiding geven tot wat ook…’
(Bron: Hanna Visser, Het verleden voorbij, p. 38)
Ik praat maar mijn zusje…
‘Ik heb er zelf voor gekozen om met vrienden en kennissen niet langer het oorlogsverleden van mijn vader en mijn mening daarover te verzwijgen. Dat is een hele opluchting. Ik heb geluk dat ik niet in hetzelfde stadje als mijn ouders woon. Nu kan ik erover praten zonder direct het risico te lopen dat het oorlogsverleden van mijn vader in zijn omgeving bekend wordt. Ik verraad hem maar niet t.o.v. de buren en kennissen van mijn ouders. Hoe zit het echter met mijn jongste zusje; zij woont in hetzelfde stadje als mijn ouders. De ouders van haar man zijn geachte ingezetenen. Wat zou er gebeuren als zij het wist en erover praatte?’
(Bron: Jessica van de Burg, Gezinsgeheimen, loyaliteitsproblematiek en schuldgevoelens bij kinderen van ‘foute’ ouders, ongepubliceerde scriptie, aanwezig in de bibliotheek van Cogis)