Lenie Bolle – Kinderen van NSB’ers
KINDEREN VAN NSB’ERS
Dit is de titel van de scriptie die Lenie Bolle schreef ter afsluiting van haar studie Cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en waarmee ze haar ‘Master of Arts’ titel behaalde.
Samenvatting
Lenie Bolle doet in deze publicatie verslag van haar onderzoek naar de ontwikkeling en problematiek van kinderen van ‘foute’ ouders. Zij plaatst dit in het naoorlogse denken over de psychische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Pas met de oprichting van de werkgroep Herkenning in de jaren tachtig werden kinderen van ‘foute’ ouders zichtbaar als slachtoffergroep. Vóór die tijd was hier in Nederland simpelweg geen ruimte voor.
Vanuit een breed wetenschappelijk kader waarin het naoorlogse denken over de psychische oorlogsgevolgen uiteen gezet wordt, richt Bolle zich specifiek op de problematiek van kinderen van ‘foute’ ouders en neemt ze de lezer, door middel van egodocumenten, mee in de belevingswereld van vijf NSB-kinderen tijdens en na de oorlog.
Via deze website kunt u het volledige script (publicatie) lezen en downloaden
INLEIDING
‘In die dagen van de bevrijding – april 1945 – deed iedereen wat hij wilde en er liepen zelfs jongeren met geladen vuurwapens rond. […] Vader werd samen met zijn lotgenoten opgesloten in een met prikkeldraad omheind arbeiderskamp in Emmeloord, dat als interneringskamp voor deze regio werd ingericht. Wij mochten hem af en toe bezoeken. Dat ging met een klein motorvletje dat één of twee keer per dag door de Urkervaart heen en terug van Urk naar Emmeloord voer. Toen ik de eerste keer mijn vader zag met een kaalgeschoren hoofd, achter een tafeltje, met een gewapende bewaker naast hem, schrok ik erg. Ik was toen 12 jaar en begreep er niets van dat vader als een misdadiger werd behandeld.’
Uit: ‘Mijn gang door het leven. Een terugblik bij het bereiken van de 70-jarige leeftijd’ (2003), van Henk de Boer (1933-2006), mijn grootvader.
Voor veel Nederlanders is het oud en vertrouwd om de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in goed/fout termen te zien. De jeugdboeken over heldhaftige verzetsmannen en onsympathieke NSB’ers suggereren een strikte scheiding tussen goed en fout, waarbij soms weinig ruimte is voor nuanceringen. Met een bijna afgeronde geschiedenisstudie en een jarenlange interesse in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog achter de rug, was ik mij ervan bewust dat de scheiding tussen goed en fout niet zo scherp te trekken is als op het eerste gezicht lijkt. Tegelijkertijd had ik nog niet eerder bewust stilgestaan bij de psychische nasleep die vijf jaar oorlog voor getroffenen met zich meebracht. Door een onderzoek van het NIOD werd ik in 2007 geattendeerd op deze psychische gevolgen én op een tot dan voor mij onbekend aspect van de Nederlandse oorlogsgeschiedenis: de geschiedenis van kinderen van ‘foute’ ouders.
Als stagiaire kreeg ik in 2008 de gelegenheid om, onder leiding van dr. Ismee Tames, mee te werken aan het NIOD-onderzoek naar deze groep kinderen. Mijn onderzoek naar de omgang van de overheid met NSB-gezinnen na de oorlog gaf verdieping en een goede basis voor deze afstudeerscriptie. De geschiedenis van NSB-kinderen bleek een tamelijk onderbelicht onderwerp te zijn binnen het historische onderzoeksveld. In die zin verrichtte ik met mijn onderzoeksstage pionierswerk. Tijdens de stage richtte ik mij op de rol van de overheid, in mijn scriptie richt ik mij op de psychische en sociale problematiek waarmee deze groep kampt.
In Nederland is de aandacht voor de psychische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog sinds 1945 aan ontwikkelingen onderhevig geweest. Deze ontwikkelingen hingen vaak samen met maatschappelijke veranderingen. De term ‘oorlogstrauma’ mag ons nu vanzelfsprekend in de oren klinken, dit was in de jaren vijftig zeker niet het geval. Anno 2009 is iedereen zich bewust van de impact die ingrijpende gebeurtenissen op de menselijke psyche kunnen hebben. Deze psychische problematiek van oorlogsoverlevenden kreeg in de jaren vijftig en zestig weinig aandacht in het maatschappelijke en politieke debat. In oktober 2006 werd in oorlogsmuseum Markt 12 in Aalten door de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een tentoonstelling over de kinderen van ‘foute’ ouders geopend. In de jaren zestig en zeventig was een dergelijke thematentoonstelling nog absoluut ondenkbaar geweest. Kinderen van ‘foute’ ouders waren in die periode als groep praktisch onzichtbaar.
Sinds de jaren tachtig is dat veranderd. Met de oprichting van werkgroep Herkenning werden de kinderen van ‘foute’ ouders zichtbaar als slachtoffergroep en startte hun emancipatieproces. In deze scriptie onderzoek ik de achtergrond van deze opkomst als slachtoffergroep: Vanaf wanneer begon men kinderen van ‘foute’ ouders als slachtoffer te zien en hoe eisten zij zelf die rol op? Hoe voltrok dit formatieproces zich? Nader onderzoek naar de ontwikkelingen in het Nederlandse denken over de psychische gevolgen van de oorlog is in dit kader zinvol. Als leidraad voor mijn onderzoek stel ik dan ook de volgende vraag: Op welke wijze past de ontwikkeling en problematiek van de slachtoffergroep van kinderen van ‘foute’ ouders in het naoorlogse denken over de psychische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog?