Na Dolle Dinsdag (september 1944)

Verblijf in Nederland
Legio is het aantal herinneringen van kinderen van foute ouders aan Dolle Dinsdag. Velen beginnen hun verhaal zelfs op of rond deze dag. Toen immers realiseerden zij zich pas dat zij ‘fout’ of anders waren en begon voor hen de ‘andere tijd’. Terwijl die tijd voor de meeste Nederlanders het begin van de bevrijding betekende, was zij voor hen het begin van de letterlijke of figuurlijke gevangenschap. De verbindende factor in de Dolle Dinsdag-herinneringen, zo stelt Bas Kromhout in Fout geboren (p. 45), is angst. ‘Vluchten betekende vaak: het vertrouwde thuis verlaten, niet precies weten waarheen te gaan, of en hoe men zou worden opgevangen, en of men ooit weer zou kunnen terugkeren. De angst en zorgen van de ouders sloegen over op hun kinderen.’

Kinderen die niet met hun familie naar Duitsland vertrokken, konden toch meestal niet in hun eigen omgeving blijven wonen. Er kwam een stroom op gang van het westen naar het oosten en noorden van het land. Deze ‘verhuizing’ bracht grote veranderingen mee: zij moesten hun vertrouwde omgeving achterlaten en dus ook hun persoonlijke en vertrouwde bezittingen.

Voor al deze kinderen geldt, dat de veiligheid van het eigen huis verloren ging, dat ze moesten leven in grote onzekerheid over wat er verder nog gebeuren zou. Ze waren ontworteld in een dreigende wereld.

Toen wij uit Rotterdam vertrokken
‘Zo vertrokken we op 5 september met de trein vanuit Rotterdam. Er vonden onderweg enorm veel beschietingen en bombardementen plaats. Soms moest de trein een stukje terugrijden, om daarna weer verder te gaan. Ik weet nog hoe er door die beschietingen mensen gedood werden of gewond raakten. Steeds als er beschietingen waren, moesten we op de buik gaan liggen. Weer anderen zochten beschutting buiten de trein, in een lege greppel.’ (Tine Bo in Alie Noorlag, Een leven lang gezwegen, p. 53-54)

Alsmaar hetzelfde verhaal
‘Voor mijn studie interviewde ik twintig lotgenoten. Het merendeel was ook naar Duitsland gevlucht en vertelde mij daar uitgebreid over. Uit hun verhalen kan ik mijn geschiedenis enigszins reconstrueren. Er werd gereisd met gewone personenwagons, die wel erg vol werden gestouwd, maar toch aanzienlijk meer ruimte en luxe gaven dan de treinen waarmee de joden transporten werden uitgevoerd. Sommige van de speciale treinen zijn door de Geallieerden beschoten, de passagiers moesten dan onder de trein gaan liggen. Er vielen doden en gewonden. Onze trein heeft het er goed afgebracht. Wel was het een lange reis, van enkele dagen, voor we in Lüneburg aankwamen.’ (Hanna Visser, Het verleden voorbij, p. 17)

Vertrek naar Duitsland
Na de invasie van de geallieerde legers in juni 1944 en hun snelle opmars door Frankrijk en België vreesde de leiding van de NSB dat de geallieerden Nederland snel zouden bereiken. Men was bang voor represaillemaatregelen en besloot vrouwen en kinderen, die daarvoor in aanmerking wilden komen, naar Duitsland te vervoeren. Men schat dat het hierbij minimaal om zo’n 65.000 mensen gaat. Erg welkom waren ze echter niet. enerzijds begrijpelijk, het land was al overvol met vluchtelingen. Daar kwamen dan de Nederlanders nog eens bij. Bovendien beschikten deze Nederlanders, evenals hun lotgenoten, nauwelijks over alle hand middelen. Ze waren in de haast gevlucht en hadden nog snel hun boeltje bijeen gegraaid. Voor de vluchtelingen zelf was het verblijf in Duitsland evenmin een lolletje. De kampen waren primitief. Er was niets te doen. Iedereen was daarom gefrustreerd, boos en ontevreden. Men was bang. Er was geen perspectief. Kortom, aan alle voorwaarden voor een ellendige situatie was voldaan. Naar schatting zijn circa 35.000 vrouwen en kinderen ondergebracht in de streek ondergebracht tussen Hamburg, Hannover, Bremen en Brunswijk; de andere groep van circa 30.000 kwam terecht in streken elders in Duitsland. Van donateurs van Stichting Herkenning die aan een enquête van het Historisch Nieuwsblad deelnamen, gaf 42% aan dat zij in Duitsland waren geweest.

De oproep van de leiding van de NSB om naar Duitsland te gaan bracht in de meeste gezinnen heel wat spanning. Moest men naar Duitsland gaan of juist in Nederland blijven? Meestal werd besloten dat alleen de moeder met haar kinderen zou vertrekken, de vaders mochten van de partijleiding niet mee. De kinderen die vertrokken, moesten hun vader voor langere tijd missen – niemand kon zeggen voor hoe lang – en ze moesten bovendien hun vertrouwde omgeving verlaten. Ze kwamen op volle stations en maakten de reis in speciaal door de partijleiding gecharterde treinen. Soms werden deze onderweg door geallieerde vliegtuigen beschoten.

De overvolle treinen moesten vaak uren wachten voor zij verder konden en zodoende duurde menige reis wel enkele dagen. Voor kinderen waren dat verwarrende gebeurtenissen: er werd over hen beslist en verweer ertegen was onmogelijk. Voor de oudere kinderen was de verwarring nog groter daar zij eerst bij de ‘elite’ behoorden en nu ineens de status van vluchteling kregen.

In Duitsland werden in allerijl opvangkampen ingericht. Dat konden scholen of fabriekshallen zijn, soms grote boerenschuren of zoals Yvonne vertelt, een kamp met zomerhuisjes. De huisvesting was primitief. De bevolking was niet altijd hartelijk. De vluchtelingen moesten immers ook gevoed worden en de algehele situatie in Duitsland verslechterde met de jaren. Bovendien keek de Duitse bevolking neer op deze ‘landverraders’: landverraad was in het Duitse nationalisme taboe.

Kinderen misten hun speelgoed en hadden weinig ruimte om te spelen. De onvriendelijke bejegening werd door hen soms aan zichzelf of aan de familie geweten, omdat de werkelijke oorzaak bij hen onbekend was. Er was gebrek aan privacy, luizen en vlooien lagen op de loer. Menig klein kind kreeg door de slechte hygiënische toestanden en de niet al te beste voeding ziektes waaronder dysenterie.

De grote onzekerheid over de duur van het verblijf werkte veelal beklemmend.
De schoolgaande kinderen vormden een probleem. Moest men ze in het kamp houden of naar de Duitse school sturen? Van een aantal lotgenoten is bekend, dat zij de Duitse school bezochten. Voor sommigen gaf dit, zeker in het begin, communicatieproblemen.

Zij voelden zich geremd doordat zij niet begrepen werden of doordat zij de kinderen niet verstonden. Anderen pasten zich snel aan en spraken toen zij na de oorlog in Nederland terugkeerden Duits. In de meeste gevallen liepen kinderen een leerachterstand op. Oudere kinderen werden naar para-militaire ‘werkkampen’ gestuurd en de jongens onder hen kregen te maken met ronseling voor de gewapende dienst.

Gezinnen die in of dicht in de buurt van de grote steden waren ondergebracht, maakten zware bombardementen mee en brachten veel nachten door in de schuilkelders.
Kinderen die van hun ouders gescheiden werden, voelden zich in de steek gelaten en stonden er op een veel te jeugdige leeftijd alleen voor.

Duitse tucht
‘De opleiding was heel zwaar en ik huilde dan ook vaak als ik ’s avonds in mijn bed lag. Ik wilde graag terug naar m’n broers en m’n zusje en natuurlijk ook naar mijn vader…

De andere dag kregen we gewoon schieten. Dan weer pantservuistonderricht. En iedere dag les over hoe de Duitsers oprukten en hoe ze stand hielden en hoe gemeen de Russen, Amerikanen en Engelsen waren. Je kreeg steeds meer ’n hekel aan die vijanden. Ook kregen we iedere dag te horen wat Adolf van ons verlangde en hoe hij achter ons stond… ’s Zondagsmiddags gingen wij altijd naar de bioscoop waar we film kregen over het Duitse leger. Hoe ze vochten, wat de bedoeling was, hoe kameraadschappelijk ze waren voor elkaar en hoe fijn het daar was… Als de filmvoorstelling afgelopen was gingen we naar buiten waar we nog even bleven napraten, en dan in “glaisrit marsch” naar het Gasthaus. Hier werd ’s avonds voorgelezen en zongen we liederen over mensen die werden vermoord en gemarteld. Dan werd je zo kwaad dat je zo de oorlog in zou willen gaan.’
(Bron: Rinnes Rijke, Niet de schuld, wel de straf, p. 89-90)

Naar het Oostfront
‘In maart ’45 trokken we naar Sleeswijk-Holstein. Van daaruit zijn mijn klasgenoten en ik op weg gegaan naar het Oostfront. We hebben het alleen niet meer bereikt. We wilden dood, de wereld was afgelopen. Alles was in elkaar gestort. Je was net op een leeftijd dat je de band met je ouders niet meer hebt, vader was toch allang door de Führer vervangen. Alles was verloren, je wou nu alleen nog de heldendood sterven.’
(Bron: Dick Woudenberg in een interview met Bibeb, Vrij Nederland)

Vluchten voor de Russen
‘Op 25 april verlieten wij hals over kop de plaats Beenz. Nu begrijp ik dat we vluchtten voor de Russen, die die dag Berlijn binnentrokken. We reden in open vrachtwagens, jeeps, met paard-en-wagens tezamen met vele Duitse soldaten. Ik heb aan die tocht van ongeveer honderdvijftig kilometer geen concrete herinneringen, wel aan de open vrachtwagens en aan bussen waarvan de achterkant open was.

Voor mijn gevoel waren we altijd onderweg en nog altijd heb ik dromen waarin ik wegvlucht. Niet hard gillend en rennend voor je leven… maar wetend dat de vijand mij na een poos achterhaald zal hebben; dat de plaats waar we nu redelijk veilig zijn, dat binnenkort niet meer zal zijn en wij weer weg moeten.’
(Bron: Mieke de Bree, Het vreselijke zwijgen, p. 70)

En nogmaals vluchten voor de Russen
‘Onderweg zagen we veel dode mensen en paarden en ontzettend veel gescheurd papier. Een in en intrieste aanblik. Tenslotte kwamen we, tegen de ochtend, ergens op een groot terrein. Daar stonden veel vrachtwagens, er was een hotel en er liepen veel mensen, meest vrouwen en kinderen. Er werd ook nog steeds hevig gevochten en er vlogen veel vliegtuigen die op alles schoten wat bewoog.’
(Bron: Mevr. Dekhuijzen van Krimpen in Bulletin van Werkgroep Herkenning)


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch