Herman von der Dunk – Recensie op ‘In Niemandsland’ – Ebbe Rost van Tonningen

  • -

Herman von der Dunk – Recensie op ‘In Niemandsland’ – Ebbe Rost van Tonningen

Beschouwingen naar aanleiding van ‘In Niemandsland’ van Ebbe Rost van Tonningen

Van de oude cynicus Talleyrand is de uitspraak “Moraal is een kwestie van datum en hij kon het weten als geen ander: als bisschop gewijd onder het Ancièn Régime, een belangrijke rol tijdens revolutie en republiek, in de gratie en uit de gratie bij Napoleon, boycotdiplomaat van diens oorlogspolitiek en tenslotte gezaghebbend minister,‘elder statesman’ onder de terug gekeerde Bourbons en na de julirevolutie van 1830 weer succesvol diplomaat onder Louis Philippe… een loopbaan die in onze eeuw van de democratie met bijbehorende partij-ideologisering en dus moralisering van de politiek ondenkbaar zou zijn. Daardoor is het besef verloren gegaan dat moraal voor ons ook een kwestie van datum kan zijn.

De autobiografie van Ebbe Rost van Tonningen is een moedige eerlijke poging om in het reine te komen met de loopbaan en opvattingen van zijn ouders. Het gaat hier om het existentiële dilemma van een zoon tussen de natuurlijke affectieve solidariteit met die ouders en hun rol als prominente NSB’ers die sedertdien op de zwarte lijst van de Nederlandse geschiedenis staan en waarvan ook hij de opvattingen verwerpt. We kennen dat probleem al bij kinderen van nazi’s vooral in Duitsland, waar een enkeling als zoon van een aperte oorlogsmisdadiger (en dat is bij Meinhard Rost van Tonningen niet het geval) een andere naam koos. Aan de orde wat de samenleving aangaat is hierbij het aloude vraagstuk van de verzoening en vooral daarover wil ik het hebben.

Er is een interessant staaltje aan het eind van de bloedige Franse revolutieoorlogen in de 16e eeuw. Een groep advokaten concludeerde dat er maar twee mogelijkheden waren om samen als volk verder te gaan: vergeven of vergeten. Vergeven was bij de wederzijdse furieuze haat en gruwelen onmogelijk. Restte dus enkel vergeten.1 Een devies dat we ook in de Oudheid bijv. bij de Grieken vinden. Omkijken staat een realistische op heden en toekomst gerichte politiek enkel in de weg! Onze vraag vandaag is uiteraard “kan dat?” In hoeverre dat advies bij de Fransen kon worden opgevolgd is onbekend en in het persoonlijke bereik lijkt het bij de vele moorden onwaarschijnlijk. Maar het gaat om de officiële houding en het collectieve geheugen. Die zijn manipuleerbaar en terdege ook aan onze wil en bedoeling onderworpen en bij wat we willen of behoren te onthouden blijkt het grote verschil met onze tijd en cultuur. Vandaag geldt niet “vergeven of vergeten” maar “dit nooit weer!”. En dus word bij ons de herinnering aan het oorlogsleed en de verschrikkingen in de publiciteit permanent wakker gehouden. Achter dat verschil ligt allereerst de verregaande emancipatie en politisering in de afgelopen twee eeuwen, waardoor de enkeling betrokken is geraakt bij de politiek van zijn regering en in elk geval in theorie kan worden aangesproken op wat zijn land doet. Daarbij blijkt nog een sprankje van vooruitgangsgeloof, namelijk dat we uit de geschiedenis kunnen leren. Dat bracht, zeker in het calvinistische Nederland – ‘calvinistisch’ wat de mentaliteit betreft. ook als katholiek, vrijzinnig protestant, humanist, atheïst – de moralisering van de politiek mee. Dat vooruitgangsgeloof ontbrak in vroeger eeuwen. ”Er was niets nieuws onder de zon.” Het menselijke bestaan was gebrekkig en de mens volgens het Christendom zondig maar er was een Hiernamaals. Ook met het oog daarop, Laatste Oordeel en Uitverkorenheid, was vergeving een hoge christelijke deugd en werd een vast ritueel op het sterfbed; uiteraard in de hoop op goddelijke vergeving en verlossing van de erfzonde. Het besef van het menselijke tekort en aangeboren zwakheid kon ook een soort realistische solidariteit scheppen die vergeven, zelfs als het bittere vijanden betrof, mogelijk maakte want zondaren waren we allemaal. Anderzijds kon juist het geloof ook een grens markeren, en of ongelovigen, moslims, joden, ketters ook onder het vergevingsgebod vielen kon zeer verschillend uitpakken. Minstens even belangrijk was dat de bevolking als geheel politiek als zaak van koningen en hoge heren lijdelijk onderging en moest ondergaan en zo niet moreel aansprakelijk kon worden gesteld. Natuurlijk schreeuwden moordpartijen en barbaarsheden om vergelding, maar dan ongericht op het persoonlijke vlak en voor de enkeling, nogmaals wenkte ook de christelijke deugd van vergiffenis tot loutering en vrede van de ziel. Het was de religieuze vorm van het diepe psychologische inzicht dat wrok en haatgevoelens een last zijn. Met de Verlichting begon een kentering. Het vooruitgangsgeloof vond ingang als een consequentie van de strijd tegen kerk, dogmata en wat nu obscurantisme en vooroordeel ging heten, en de overtuiging dat de mens als een met rede begiftigd wezen zijn lot in eigen hand had, dus beter kon worden, en dat de ontwikkeling zich in opwaartse richting bewoog in plaats van gedoemd was tot eeuwige herhaling. Dat geloof werd enorm bevorderd door de vooruitgang van de wetenschappen. Er is een duidelijke relatie tussen vooruitgangsgeloof en twijfel zo niet ontkenning van een christelijke hemel, hel en onsterfelijkheid van de ziel. En daarmee is er ook een relatie tussen die secularisatie en de moralisering van de politiek die vergeven en vergeten bemoeilijkt. Juist omgekeerd: na 1945 heette vergeten en vergeven uit den boze vanuit die roep ‘dit nooit weer”. Het lijkt eerder in strijd met de nieuwe moraal.

De collectieve of publieke herinnering is altijd een mixtum van de natuur- gegeven persoonlijke herinneringen en de bewuste articulatie ervan, het onderhoud in de openbaarheid, media, herdenkingen, publicaties. In de praktijk hield dat in zoals mensen in elkaar zitten een ondoorzichtige versmelting van dat pedagogische motief ( het ‘leren van lessen’ ), het morele gebod om het kwaad te veroordelen en te straffen, het vereffenen van rekeningen en de emotionele vergeldingsdrang. Vast staat dat Nederland wat dat collectief vergelden, bestraffen en vergeven aangaat geen schoonheidsprijs verdient. Dat geldt voor de meeste landen en het mag een illusie zijn om veel beter te verwachten maar in elk geval dient het te worden geconstateerd en niet achter allerlei subtiliteiten te worden weggeredeneerd. Zeker zeventig jaar na dato. Bij de zo uitgesproken christelijke erfenis en de rol van de kerken in de Nederlandse geschiedenis was die hardnekkige innerlijke weerstand tegen een collectieve verzoening met beroep op de moraal niettemin opmerkelijk. Het is de merkwaardige paradox van de democratie: de principiële gelijkheid van alle mensen staat een onderliggende daadwerkelijke solidariteit van alle mensen en daarmee van het verzoeningsgebod in de weg. Dat is vandaag ons probleem. We kunnen niet collectief vergeten in de eeuw van algemene politisering, wereldwijde communicatie en een onafgebroken stroom van publicaties, documentaties, herinneringen en de nieuwe technische middelen om het verleden vast te houden in beelden en geluid. Maar we willen en kunnen daarom ook maar moeilijk vergeven vanuit een solidariteit met de slachtoffers. Het is de onvermijdelijke en logische consequentie van het “nooit-weer-gebod” om de verschrikkingen niet te verdoezelen en hoe ontkomt men bij het lezen van de sadistische kwellingen en vermoording van weerloze volstrekt onschuldige mensen ook nog vandaag aan een exorbitante woede op dat geüniformeerde tuig van de kwelgeesten en moordenaars?! Dat laatste kon als een eveneens moreel gebod en rechtvaardiging van die onverzoenlijkheid worden verdedigd als het niet tevens een verborgen zelfreiniging inhield die uit een bezwaard geweten resulteert, het gevoel als volk tekort geschoten te zijn ten aanzien van de slachtoffers. De enige collectieve uitweg is wat ik zou willen noemen een rationeel gedoseerde vergeving maar vooral de verbreding van de eigen nationale horizon, waarbij het eigen verleden en leed in wijder verband worden geplaatst en – wat belangrijker is!- het besef dat onschuldige slachtoffers aan alle kanten zijn gevallen en vreselijke dingen hebben ondergaan. In dat opzicht liepen wij in Nederland bepaald niet te hard bij de nog steeds gebruikelijke fixatie op eigen oorlogsleed met verwaarlozing of onderschatting van wat elders, vooral in Midden-en Oost-Europa heeft plaats gevonden. Een fixatie die door de momentele neo-nationalistische en anti-Europese stemming collectief eerder wordt versterkt.

Een bekende verklaring voor die Nederlandse gebiologeerdheid door de oorlog is de generatielange toeschouwer rol als neutraal vreedzaam land dat de wereld, zelfgenoegzaam in het besef van voorbeeldige hoge normen waar nodig als gidsland tot voorbeeld kon strekken. De Duitse overval kwam als ruwe schok en vond – ondanks wat theoretische richtlijnen voor- het- geval- dat die elke regering en legerleiding in de la heeft – een in wezen op een zowel geraffineerde als doelgerichte onscrupuleuze bezetter onvoorbereid en onervaren volk. Een verschil ook met België dat ten eerste in de Eerste Wereldoorlog kennis had gemaakt met een harde bezetting en bovendien een lange geschiedenis van vreemde heersers kende, Spaans, Oostenrijks, Frans, Nederlands en daarbij een traditioneel mentaal gezag wantrouwen en navenante overlevingsstrategieën had ontwikkeld, anders dan de consciëntieuze Nederlandse gezagsgetrouwheid. Velen, juist gelovigen hier beriepen zich na de meidagen op Romeinen 13. Na de teleurstellende vlucht van de Koningin was er na de capitulatie een gespleten overheid, een deel in Londen, een deel in Den Haag onder strikte Duitse controle. Wat voor België gold, gold voor Oost-Europese landen in verhoogde mate en in 1944/45 braken daar bij de opmars van het Rode leger weer heel andere wantoestanden aan, gevolgd door communistische dictaturen. Daar ligt een verklaring voor de uitzonderlijkheid van het bezettingstrauma van Nederland dat de hele naoorlogse cultuur sterk heeft bepaald en gekleurd en dat zich diep in onze collectieve genen heeft genesteld. Dat ca.80% van de Nederlandse joden zijn vermoord, een veel hoger percentage dan in België, Frankrijk en vooral Denemarken, drukt daarbij nog speciaal, bewust of onbewust, op het collectieve geweten en bepaalt de zogenaamd “bijzondere officiële relatie tot Israël”. Al waren voor dat hoge percentage verschillende factoren debet en niet alleen een passieve en deels collaborerende houding van de Nederlandse instanties en bevolking. Teken van dat trauma was de hardnekkige anti-Duitse gezindheid die ook na een eerste periode van begrijpelijke emoties en haat met de oorlogservaringen nog vers in de kleren, ook op de naoorlogse generaties werd overgedragen. In opmerkelijk contrast tot de vaak nauwe politieke en economische samenwerking binnen de Europese Gemeenschap en later de EU. tussen Nederland en de BRD. Maar afkeer van Duitsland werd een brevet van de juiste gezindheid voor binnenlands gebruik waarmee men zich een erfgenaam van ‘de goeden’ tijdens de bezetting toonde die in de verbeelding werd verlengd. Het is kortom die grote morele inhaaloperatie die nog steeds, zij het in afnemende mate de nationale omgang met de bezetting kleurt en spontaan bij een terugblik de morele maatstok van ‘goed’ en ‘fout’ hanteert. Pas in tweede aanleg worden vandaag dan de nodige afzwakkingen, nuances en correcties op de bekende standaardplaat aangebracht. Maar die langdurige publiekelijke opwarming van wrokkigheid bij het morele gebod om niet te vergeten is niet universeel. Wie bij voorbeeld Indonesië bezocht al decennia geleden, werd getroffen door een volledig ontbreken van rancune of haat jegens Nederland en de ontspannen zakelijke omgang met de eeuwenlange vernederingen door het koloniale bewind en dat geldt ook voor andere landen. Mitterand en Kohl herdachten samen de gesneuvelden maar Lubbers, met de vinger aan de Nederlandse pols, was nog zeer terughoudend om de Duitse eenheid te erkennen, waarmee hij zijn latere carrière geen dienst bewees. Is het de steile ‘calvinistische’ moraal, de oude gepredestineerde scheiding van bokken en schapen, die hier nog ook bij historisch-wetenschappelijke vragen en speurtochten naar de wortels van Hitler in het achterhoofd mee resoneert?

Een belangrijk verschil bij de genoemde religieoorlogen en het vergeet-gebod was dat het in Frankrijk om een burgeroorlog was gegaan. Er bestond kennelijk, althans bij de geletterde bovenlaag al een soort gemeenschappelijk nationaal besef dat de noodzaak van een gezamenlijk samengaan en sluiten van de gelederen meebracht, ongeacht de furieuze religieuze tegenstellingen. Die situatie van een bloedig gespleten natie en noodzaak tot interne hereniging bestond hier niet want de NSB’ers en aperte nazi’s of collaborateurs waren een duidelijke minderheid, en ofschoon het inmiddels al een cliché is dat Nederland niet zowel ‘goed’ als ‘grijs’ was geweest, dat laatste sloeg meer op de daadwerkelijke houding dan op de gezindheid en gevoelens. Dat na afloop iedereen dan in het verzet had gezeten, de heroïserende inkleuring, onderstreepte slechts het idee van een nationale eenheid en vergemakkelijkte de morele uitstoting van de kleine groep fouterikken. Waarbij de grens nogal eens op dubieuze wijze werd getrokken maar niets afdeed aan het scherpe morele contrast. Op een internationaal vlak kan men eerder een analogie herkennen: de noodzaak, na 1945 voor Europa om de gelederen te sluiten en dat was de reden van de genoemde pragmatische Nederlands-Duitse samenwerking. Maar voor de gevoelens telde het verleden en dat Europa niet de emotionele plaats van de natie heeft ingenomen is iets waar we dagelijks aan worden herinnerd.

Terwijl Nederland ook intern dat gebod van een scherpe scheiding tussen bokken en schapen in de publieke ruimte kon blijven hanteren zonder het gevoel van nationale eenheid aan te tasten lag dat bij anderen anders, allereerst bij Duitsland zelf. Het behoorde tot de strategie van de oude West-Duitse Bondsrepubliek en van Adenauer om ‘ vergeten’ en ‘ vergeven’ – in negatief-kritische zin als ‘verdringing’ en ‘handhaving van ex-nazi’s’ opgevat – te combineren om een nationale eenheid te bewaren. Van de kant van slachtoffers, antinazi’s, het buitenland constateerde men telkens verontwaardigd deze gang van zaken en de laksheid van de zuivering. Daar stond men echter niet voor de opgave een democratie te vestigen bij een bevolking waarvan aanvankelijk de overgrote meerderheid van allen boven de twintig, gedwongen of niet, het hakenkruis waren gevolgd. Die koers, waarschijnlijk de enige om een antidemocratische rampzalige ressentimentbeweging te verhinderen, kon geen moralistische scherpslijperij gebruiken en dwong de mensen tot pragmatisme en samenwerking. In de memoires van een literatuurwetenschapper van mijn generatie las ik hoe hij vlak na de oorlog op een vrij elitaire scholengemeenschap onder de hoog gekwalificeerde leraren een voormalige nazi aantrof naast de weduwe van een van de mannen van de aanslag op Hitler, die was opgehangen. Dat mensen uit kampen die voorheen elkaars bloed hadden gedronken, later als collega’s naast elkaar zitten is niet alleen in Duitsland maar in tal van vooral Oost-Europese landen gewoon en was ook onvermijdelijk.

In dit hele verband tot slot nog even terug naar de mémoires van Ebbe Rost van Tonningen, want u heeft zich al lang afgevraagd: waar blijven die? Een moedige onderneming heb ik het genoemd. Het oorlogstrauma mag inmiddels zeker voor de jonge generaties al lang door andere zaken zijn verdrongen, wie over die tijd schrijft weet dat recensenten, kranten en media toch nog een extra brilletje opzetten en klaar staan om schendingen van de collectieve herinnering en de vereiste moraal te signaleren. Zeker bij de zoon van de man, die naast Mussert als de invloedrijkste en zeker meest capabele en gevaarlijke gold omdat hij de NSB van het fascisme naar het nationaalsocialisme toe heeft getrokken als fervente antisemiet. De zoon maakt duidelijk dat hij die rol en opvattingen vierkant verwerpt evenals de ook voor hem onbegrijpelijke en onnavolgbare hardnekkigheid waarmee zijn moeder tot haar dood toe het nationaalsocialisme heeft verdedigd. Maar het bleef natuurlijk zijn moeder die als moeder voor haar kinderen niet anders of minder was dan andere moeders in hoe dan ook dramatische en moeilijke omstandigheden, waar de jongen in verzeild was en mee opgroeide. Omzeilen van de politiek is dan de enige optie om niet een elementaire menselijke binding te schenden en dat Ebbe daarvoor koos lijkt niet meer dan redelijk. Een speurtocht van de zoon naar de vader is altijd ook een speurtocht naar zich zelf en omgekeerd. Die vader heeft Ebbe nauwelijks gekend maar dankzij zijn vraag ‘hoe kon hij die rol spelen?’ wordt wel veel verduidelijkt. De van Tonningens behoorden tot de koloniale elite: orde, gezag, militaire discipline in dienst van het vaderland, trouw aan het koningshuis waren leidende beginselen en ze onderscheidden zich daarbij in niets van tal van gerespecteerde hoog gedecoreerde figuren uit die liberale elite die ook banden hadden met het hof en het milieu van Wilhelmina, die zoals bekend ook een overgeërfd zwak had voor leger en militairen. Ook het idee van de superioriteit van het blanke ras was vrij normaal en de legitimatie van het koloniale bewind bij de onderontwikkelde Javaan. Rost van Tonningen maakte als bekwaam jurist carrière en dat hij nog vrij jong namens de Volkenbond als assistent en opvolger van de bekende Zimmerman commissaris werd om in Oostenrijk in de jaren twintig de financieën grondig te saneren – te vergelijken met het ingrijpen van de EU in Griekenland en nu in Cyprus – bewijst zijn capaciteiten en internationale status. Waar zijn fel antisemitisme vandaan komt laat, zoals bij veel anderen, te beginnen bij Hitler, altijd vragen open. Antisemitisme bevond zich in de nasleep van de economische misère van de oorlog vooral in Midden-Europa in de lift. Ook de Rotterdammer Zimmerman was antisemiet en in Wenen hing het zoals bekend dik in de lucht. Was het de vanouds grote overrepresentatie van joden in de handels- en bankwereld, waar van Tonningen de brokken moest opruimen? in de socialistische en links-liberale pers? het bolsjewisme met veel joodse kopstukken zoals Trotzky? de aloude zondeboktheorie? Vooral de grote depressie in 1929 en de hulpeloosheid van de regeringen gaf voedsel er aan. Maar algemeen was er een democratische kater, hunkering naar orde,een charismatisch leider en de angst voor het bolsjewisme, voor ‘rood’ bij de nette gegoede burgerij ook hier. En het geloof dat het roer radikaal om moest en een heel nieuwe orde zou komen is ook bij veel intellectuelen te vinden. Het was een brede Europese stroming. Voor het christelijke rustige Nederland bleek tenslotte een Colijn nog voldoende als handhaver van gezag. Voor Rost van Tonningen niet en dat werd fataal. Hij heeft die rol met een wreed einde moeten bekopen, waarbij zich zijn bewakers leerlingen van de SS. betoonden en het niet tot een rechtelijk vonnis zoals bij Mussert is gekomen.

Als de zoon, die niets wil vergoelijken, ten slotte de onevenwichtigheid van het historische oordeel erbij betrekt, dat van Tonningen onweersproken als een van de meest verwerpelijke NSBers en landverraders neerzet terwijl tal van andere dubieuze gevallen er veel beter vanaf komen, betekent dat vanzelf, zoals in recensies ook is opgemerkt, een relativering. Zwart wordt minder zwart bij veel donker grijs erom heen. Maar daarmee is dat nog niet onterecht zoals we al lang kunnen weten bij alles wat weg gedrukt of recht gebogen is ter wille van het nationale zelfbeeld. En er bestaat ook een ander moreel perspectief waarbij iemand die voor zijn politieke overtuiging – hoe abject die ook is – zijn leven riskeert (zoals in de Waffen-SS) en tenslotte de dood in gedreven wordt, achteraf meer respect verdient dan de kleine smeerlap die voor persoonlijk gewin met alles meedraait, mensen uitlevert of mishandelt en zich daarbij gedragen weet, wie weet nog als held, door de veilige golven van de algemeen heersende normen. Maar de auteur bewijst nog iets anders, namelijk dat hoe moeilijk hij het als jongen en zoon-van na de oorlog misschien soms ook had, de eigen persoon zelf tenslotte altijd de doorslag geeft in de omgang en voor de loopbaan en dat men de schaduwen van het verleden daarbij kan ontgroeien.
Bron; Hermann von der Dunk.


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch