J.M. Damsma – Nazi’s in The Netherlands, proefschrift: steekproef van ruim driehonderd NSB’ers

  • -

J.M. Damsma – Nazi’s in The Netherlands, proefschrift: steekproef van ruim driehonderd NSB’ers

J.M. Damsma

Nazis in the Netherlands: A social history of National Socialist collaborators, 1940-1945

Promotor: P. Romijn

Datum 03-07-2013 Pagina’s 227 Faculteit der Geesteswetenschappen Instituut voor Cultuur en Geschiedenis (ICG)

Het Proefschrift is geheel te bekijken en te downloaden via het Forum.

Summary (in Dutch)
‘NSB’er’ is nog steeds een populair scheldwoord. De persoon in kwestie is lafhartig, in staat tot verraad, of in ieder geval iemand van wie je je verre moet houden als het erop aankomt in oorlogstijd. Dit beeld is grotendeels gebaseerd op de keuzes en daden van NSB’ers ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, de hoogtijdagen van het Nederlandse nationaalsocialisme. In de bezettingsjaren was de NSB (Nationaal Socialistische Beweging) als partij op het toppunt van haar macht, aantal leden en organisatiegraad. Het relatieve succes had de NSB grotendeels te danken aan haar samenwerking met de Duitse bezetter. Deze collaboratie leidde naast (een zekere) macht ook tot afkeer bij de rest van de Nederlandse samenleving. Onder historici is dit ongenoegen voornamelijk beschreven in termen van een ‘geïsoleerde’ positie van NSB’ers in de Nederlandse samenleving, maar in hoeverre klopt dit beeld?

Dit proefschrift ontrafelt de spanningsvelden tussen het lidmaatschap van een collaborerende nationaalsocialistische beweging en het ‘gewone’ leven van alledag, in een tijd waarin dit ‘gewone’ leven door de ongewone situatie van een bezetting onder druk stond. Er konden in de sociale omgeving van NSB’ers spanningen ontstaan binnen gezinnen, op de werkvloer, in de buurt, tussen vrienden en families, tussen partijleden en binnen de partij. Voor dit onderzoek is een steekproef van ruim driehonderd NSB’ers genomen in de regio’s Amsterdam, Utrecht, Hilversum, Leiden en Haarlem om de NSB-geschiedenis ‘van onderop’ te bestuderen.

De NSB-leden vormden niet zozeer een uitzondering als het gaat om religie of om beroepsachtergrond. Dit ‘normale’ patroon past ook in de lijn van onderzoek naar internationale fascisten. In dit onderzoek komt echter wel een opmerkelijk gegeven naar voren: het gemiddeld aantal scheidingen lag vijf maal hoger in de steekproef van NSB’ers dan onder de rest van de Nederlandse bevolking. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat NSB’ers naast hun keuze voor de NSB, vaker non-conformistische keuzes maakten dan gemiddeld. Ook al was hun achtergrond niet erg afwijkend, NSB’ers waren wel gewend afwijkende keuzes te maken.

Tijdens de bezetting was de ideologie en het karakter van de NSB verre van statisch. Op nationaal en regionaal niveau was de propaganda steeds duidelijker Duits georiënteerd; de NSB nam steeds meer Duitse standpunten over, ook die punten die in eerste instantie niet overeenkwamen met het Nederlandse nationaalsocialisme. Zo liet de NSB Nederlands-Indië vallen en koos zij eieren voor haar geld door in plaats daarvan zich te richten op de kolonisatie van Oost-Europa. En waar de NSB in haar eerste jaren sterk christelijk georiënteerd was, verdween de rol van het geloof – mede door de continue afwijzing van de Nederlandse kerkelijke instituten – in de laatste jaren steeds verder naar de achtergrond. Deze ideologische koerswijzigingen leidde ertoe dat de NSB een steeds radicalere, naar binnen gekeerde beweging werd. Terwijl de NSB in de eerste jaren van de bezetting nog een
‘massapartij’ probeerde te zijn, veranderde zij mede vanwege de vele afwijzingen van instituties en mensen in het land steeds meer in een revolutionaire voorhoedepartij.

Leden maakten met hun keuze voor de NSB ook een keuze voor actieve politieke participatie. NSB-leden toonden zich op verschillende manieren actieve nationaalsocialisten. Ze lieten hun lidmaatschap op een aantal manieren zien: door het dragen van uniformen, insignes, het verkopen van kranten en het plaatsen van affiches achter de ramen. Bovendien bezochten velen van hen regelmatig bijeenkomsten en vervulde de helft van de leden een functie in de – zeer uitgebreide – NSB-organisatie. Hoewel de participatie naar onze huidige maatstaven hoog lijkt, was die voor de NSB-leiding nooit voldoende. Immers, als ware NSB’er was het noodzakelijk om dag en nacht nationaalsocialist te zijn. Omdat bijna niemand aan deze hoge verwachtingen voldeed, was de toon in propaganda vaak ontevreden en soms zelfs klagerig. Bestudering van propaganda schetst het beeld van een inactieve, slechts uit opportunisme lid geworden, achterban. Terwijl lokale archieven en persoonlijke dossiers een veel actiever beeld van NSB-leden laten zien.

De NSB was naast een partij ook een sociaal netwerk. De beweging ageerde jarenlang tegen het Nederlandse verzuilde systeem; deze verzuiling moest worden afgebroken waardoor een nationale eenheid zou kunnen ontstaan. Paradoxaal genoeg begon de NSB na mei 1940 zelf steeds meer op een verzuilde organisatie te lijken. Haar voortdurend uitdijende organisatie behelsde aparte clubs voor jongens, meisjes, mannen, vrouwen, en een hele rits aan beroepen. Voor veel NSB-leden waren de bijeenkomsten van deze organisaties een bijzonder aangename aangelegenheid. Dit laatste was voor de NSB-leiding dan weer aanleiding om te hameren op het belang van ‘de politiek’ in plaats van de ‘gezelligheid’.

Participatie was niet de enige eis waaraan NSB-leden moesten voldoen. De NSB-top eiste ook totale onderwerping aan de hiërarchische structuur. Dikwijls botste deze eis met de eigengereidheid van de leden. Wellicht juist omdat veel NSB-leden een functie vervulden binnen de organisatie, leken ze zich – tot op het laagste niveau – een zekere mate van autonoom optreden te permitteren. Ook de leden van de Weerbaarheidsafdeling (WA) – de mannelijke voorhoede van de NSB – gedroegen zich dikwijls zelfstandig, veelal tot ongenoegen van de leiding.

De WA’ers traden veelvuldig met geweld op. Deze geweldsuitingen passen in de politieke cultuur van nationaalsocialistische organisaties. Zeker in de eerste oorlogsjaren provoceerden WA-mannen tegenstanders op straat, vaak met vechtpartijen tot gevolg. Deze confrontaties maakten de spanning tussen de NSB en de niet-NSB gezinde bevolking zichtbaar. De WA’ers traden vaak gezamenlijk op met troepen van de Duitse bezetter. Ook blijkt dat de WA een ware kweekvijver was voor Duitse dienst. Aan het eind van 1941 werd de WA minder zichtbaar en invloedrijk. In de jaren erna traden vele WA’ers in dienst van het Duitse leger of de Landwacht – een hulpdienst van de Duitse bezetter in Nederland –, om zo actief en gewelddadig het nationaalsocialisme uit te dragen. Na september 1944 waren alle mannelijke NSB-leden verplicht om tot de Landwacht toe te treden. De Landwachters controleerden identiteitskaarten, traden op tegen zwarte handel en spoorden onderduikers op. De Landwachters werden met hun openbare gewelddadige optreden in het laatste
oorlogsjaar de meest gehate groep NSB’ers.

Maar de haat betrof niet alleen de Landwachters. Uit dagboeken, politierapporten en interviews in processen-verbaal blijkt dat de NSB als organisatie algemeen gehaat werd. Ook ‘de NSB’er’ kon op afkeuring rekenen. NSB’ers werd vooral het ‘verraad van het vaderland’ aangerekend. Daarom was ‘de NSB’er’ in wezen erger dan ‘de Duitser’; die laatste had immers niet zelf voor zijn nationaliteit gekozen, de NSB’er wel voor zijn lidmaatschap.

Zoals gezegd is het de vraag of deze algemene haat ook leidde tot individuele afkeuring. Daarom zijn in dit proefschrift drie straten in Amsterdam als ‘microstudie’ uitgelicht. In een van deze drie straten, de Kromme Mijdrechtstraat, woonden relatief veel NSB’ers en veel Joden; de deportaties van Joden vonden voor de neus van NSB’ers en hun buren plaats. In deze straat in Amsterdam-Zuid woonde ongeveer 350 mensen, waarvan bijna 50 lid waren van de NSB in 1942. Dit betekent dat hier ongeveer 13 procent NSB-lid was, significant meer dan de 2 procent in de stad Amsterdam. Een analyse van de Kromme Mijdrechtstraat geeft een gelaagd beeld van de interactie tussen NSB-leden en hun omgeving. De wijd geschakeerde verklaringen van buren na de bevrijding laten zien dat het
oordeel over NSB’ers afhing van hun al dan niet provocerende gedrag. Actief lidmaatschap werd weliswaar afgekeurd, maar pas als ze persoonlijk last hadden van het lidmaatschap van hun NSB-buur, leidde het lidmaatschap tot verwijdering. Het NSB-lidmaatschap moest ‘not in my backyard’ komen. Daarnaast laat deze straat zien dat als iemand reeds in een negatief daglicht stond, het NSB-lidmaatschap werkte als katalysator. Zelfverrijking of zichtbaar geweld werd nadrukkelijk afgewezen, dit gedrag paste namelijk in het algemene negatieve NSB-beeld en bewees dat hij of zij een ‘echte NSB’er’ was. Bovendien kon in enkele gevallen het NSB-lidmaatschap een ruzie laten escaleren. De NSB’ers voelden zich immers gesteund door de Duitse bezetter. Zo liep bijvoorbeeld en buurtruzie tussen een NSB-lid en haar buurvrouwen uit de hand doordat het NSB-lid de buurvrouwen aangaf bij de Sicherheitsdienst, die de buurvrouwen vervolgens een ernstige waarschuwing gaf.

Het beeld dat uit de microstudie naar de Kromme Mijdrechtstraat naar voren komt, correspondeert met de twee andere onderzochte straten – de Zacharias Jansestraat en de Hudsonstraat – in Amsterdam, en met andere steden en dorpen in het westen en midden van Nederland. Als een NSB’er zich niet te erg misdroeg, leidde het lidmaatschap van de NSB niet automatisch tot afkeuring. Het oordeel van de omgeving was afhankelijk van het gedrag van de betreffende persoon. Dit betekende een spanningsveld tussen de mening over de groep – de NSB werd gehaat – en het individu. Pas bij verraad, provocaties of zelfverrijking werd hij volgens omstanders een ‘typische NSB’er’, en keerde men zich nadrukkelijk van hem af. De NSB’er had dus nog ruimte om banden en andere identiteiten te behouden.

In september 1944 veranderde de situatie radicaal. Na Dolle Dinsdag vluchtte ongeveer de helft van de leden naar Nazi-Duitsland en plaatste zichzelf zo dus letterlijk buiten de Nederlandse samenleving. Deze laatste fase van de bezetting wordt gekenmerkt door desillusie, desintegratie van de NSB organisatie en radicalisering van de leden. De dreigende nederlaag leidde tot gedesillusioneerde leden die hun lidmaatschap opzegden. Een analyse van brieven waarin leden hun lidmaatschap opzegden laat zien dat zij veelal een onderscheid maakten tussen hun eigen denken (dat niet gewijzigd was) en de organisatie (waarvan zij zich afkeerden). Het was de organisatie die gefaald had, niet de ideologie – laat staan zijzelf. Deze oud-leden bleven, ook al participeerden ze niet meer in de beweging, in hun eigen ogen dus nationaalsocialisten.

De leden die bleven zagen een organisatie die uit elkaar begon te vallen. Afhankelijk van lokale leiders functioneerden delen van de organisatie in meer of in mindere mate. Ondanks deze ontwikkelingen bleef er ook een groepje – wellicht tegen beter weten in – geloven in de toekomst van het nationaalsocialisme. Zij waren de laatste actieve leden van een beweging van politiek actieve, grotendeels door ideologie gemotiveerde Nederlandse nationaalsocialisten, die ondanks hun politieke keuze niet geïsoleerd stonden in de Nederlandse samenleving.

Lees meer het complete artikel met de daarbij behorende stukken waaronder ook het “Acknowlegdment” door mevrouw Damsma zelf en haar Bibliografie, discussieer mee op ons forum.


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch