Maud van de Reijt – Zestig jaar herrie om twee minuten stilte
Auteur: MAUD VAN DE REIJT
Uitgever: Bert Bakker
Datum: april 2010
Pagina’s: 235
ISBN 978 90 351 34911
Mochten we gedacht hebben dat de commotie rond de 4 mei herdenking van dit jaar betrekkelijk uniek was, dan helpt dit boekje ons uit de droom! Vanaf het begin, in 1945, zijn er meningsverschillen geweest over het hoe en het wat van de herdenkingen op landelijk en plaatselijk niveau. Deze zijn meestal met veel emoties uitgevochten in de media en elke verandering werd door mensen die alles bij ‘het oude wilden houden’ met grote kracht tegengehouden of afgekeurd.
Het opmerkelijke is dat er nooit zoiets als een goed omschreven idee van wat de herdenking moest inhouden en hoe die vorm gegeven moest worden, heeft bestaan. De herdenkingen in 1945 werden spontaan in steden en dorpen gehouden en in de jaren daarna groeide er langzamerhand iets van een gemeenschappelijke opvatting. Deze hield in dat de militairen en burgers die door verzetsactiviteiten in de oorlog waren omgekomen werden herdacht. Aan hen dankten we onze vrijheid.
Er was in het begin ook niet één nationale herdenking. In de Ridderzaal werd door de regering een herdenking gehouden, waarbij buitenlandse ambassadeurs aanwezig waren, ook de Duitse (!) nadat de betrekkingen met Duitsland genormaliseerd waren.
In Amsterdam was jarenlang een aparte herdenking, in de morgen of de middag van 4 mei, waarna ’s avonds nog een keer de nationale herdenking gehouden werd. Op fusilladeplaatsen werden herdenkingen gehouden, waarvan die op de Waalsdorpervlakte de bekendste werd omdat deze jarenlang op de televisie werd uitgezonden. En in vele andere plaatsen werden er kransen gelegd bij monumenten of op begraafplaatsen.
De datum stond in het begin ook niet vast. Anders dan in andere landen werd het herdenken van de gevallenen en dat van de bevrijding van elkaar losgekoppeld. De voorkeur ging uit naar 4 en 5 mei, maar als 4 mei op een zondag viel of op Hemelvaartsdag werd de herdenking verplaatst. Later, toen de vervolging van de Joden aandacht ging krijgen, is geopperd om ook rekening te houden met Joodse gebruiken en een herdenkingsbijeenkomst niet op zaterdag te houden. Vanaf toen hield men er rekening mee. Toen de secularisering echter voortschreed heeft men de uitzonderingsregels weer afgeschaft en is 4 mei dé datum, ongeacht of die op een Joodse of christelijke feestdag valt.
Vrij snel na de oorlog gingen er stemmen op om ook de militairen die in Indonesië gevallen waren bij de herdenking te betrekken. In het nationale monument op de Dam kwam ook een urn met aarde van de erevelden uit Indonesië. Probleem was dat daar ook militairen begraven waren die tijdens de politionele acties waren omgekomen, acties die door enkele stromingen in de maatschappij als koloniale, dus een ‘foute’, oorlog werden gezien. De gevallenen daarvan kon je toch niet herdenken? Hun kritiek werd wel gehoord, maar resulteerde niet in een uitsluiting van deze speciale groep gevallenen. Wel was er voor de veteranen, ook die in Korea hadden gevochten, aanvankelijk een aparte herdenking, in december. De datum werd later verschoven naar 10 mei, om tenslotte samen te gaan vallen met die van de nationale herdenking, 4 mei.
Door aandacht voor de gevallenen in Azië werd de groep die herdacht werd uitgebreid met hen die ná de oorlog in oorlogssituaties waren omgekomen.
Pas in de jaren 60 werd men zich bewust van de speciale lotgevallen van de Joden en werd er op grotere schaal aandacht besteed aan burgers die door oorlogshandelingen waren omgekomen en aan dwangarbeiders. Werden militairen en verzetsmensen herdacht vanwege hun acties tegen de vijand, nu kwamen er mensen aan bod die door de vijand geleden hadden door passief geweld, wetgeving of vervolging. In het boek maakt Maud van de Reijt geen onderscheid tussen deze drie ‘burger-groepen’, mijns inziens onterecht. Zowel Joden als dwangarbeiders waren de dupe van regelgeving door de bezetters, terwijl burgers slachtoffers van bombardementen of beschietingen waren. Maar de regelgeving betreffende de Joden had hun uitroeiing op het oog, die van de dwangarbeiders niet. Joden kwamen om in een genocide – die weliswaar tijdens de oorlog uitgevoerd werd, maar een andersoortig geweld betreft dan oorlogshandelingen.
Dat in de jaren zeventig ‘de oorlog’ langzamerhand gelijk gesteld werd aan de Holocaust heeft te maken met weer een wijziging in de opvattingen. Jongeren waren in hun protest de ‘oorlogslessen’ gaan toepassen op het heden: ze protesteerden tegen het actuele fascisme van bijv. de VS, zich uitend in de interventie in Vietnam, daarbij gesteund door veel regeringen in het westen. De protestgeneratie was van mening dat de ‘oorlog’ niet alleen maar verleden tijd was, nog steeds moest men keuzes maken en ook ver na 1945 kon men dus nog ‘goed’ kiezen; of ‘fout’. Oorlog was niet langer de militaire strijd, de brute overval van een sterke buur op een vriendelijk landje aan de Noordzee, het was de vormgeving van het kwaad – en de ultieme vorm van dat kwaad was de Holocaust.
Toen meer en meer oorlogstrauma’s herkend en erkend werden, kwamen ook meer groepen door de oorlog getroffenen in het vizier. De Indische gemeenschap moest lang vechten voor erkenning maar kreeg tenslotte een eigen oorlogsmonument en een eigen herdenkingsdag, 15 augustus. Opmerkelijk is hoe de homobeweging erkenning zocht door te stellen dat ook homoseksuelen vervolgd waren en dus herdacht moesten worden. Het comité Nationale Herdenking voelde daar niet veel voor, maar een jaar later ging men overstag. Vlak voor de meidagen kwam een RIOD-rapport uit waaruit bleek dat er geen enkele Nederlander vanwege zijn of haar seksuele aard door de bezetter was vervolgd, hoewel er wel een bepaalde berechting had plaats gevonden. Uiteindelijk is er maar één persoon geweest die op grond van zijn ervaringen aanspraak op een vergoeding maakte. Als men de grenzen van het begrip vervolging erg oprekte, bleek later, zou men kunnen stellen dat er toch enkele tientallen homo’s tijdens de oorlog vervolgd zijn. Herdenken werd hier gebruikt voor emancipatie en erkenning.
Er waren aanvankelijk diverse commissies die zich met de herdenkingen bezig hielden, uiteindelijk werd in 1987 al het werk geconcentreerd in het Nationaal Comité 4 en 5 mei. De doelstelling van dit comité is om aandacht te blijven schenken aan wat de overlevenden in de herdenking willen centraal stellen, maar daarnaast wil men kijken naar heden en toekomst en ‘de oorlog’ ook voor jongeren een punt van aandacht maken. Daarmee heeft het comité zich min of meer in een spagaat-positie gemanoeuvreerd, er valt dus altijd wel iets te vinden waar kritiek op geleverd kan worden. Het comité geeft handleidingen uit, organiseert projecten, biedt zo de plaatselijke comité’ s en onderwijsinstellingen een helpende hand. Aan de andere kant kun je er ook een soort staatsbemoeienis in zien; er werd af en toe door regering of politici bij het comité gepleit voor verandering.
In 1993 kwam de relatie met Duitsland onder druk te staan door de uitslag van de Clingendael-enquête, waaruit bleek dat veel jongeren een anti-Duitse houding er op na hielden. Niet lang daarna werd de briefkaartactie die vanuit Nederland werd georganiseerd, naar aanleiding van het omkomen van een Turks gezin in een Duitse stad door brand gesticht door extreem-rechtse jongeren. Toen kregen de Oosterburen een beetje genoeg van de moraliserende houding van Nederland. Reden voor de regering om de betrekkingen te verbeteren. Een van de manieren was om de stereotypering ‘Nederland is goed, Duitsland is fout’ te doorbreken, meer aandacht te schenken aan de goede samenwerking in de Navo en de EU en dit te manifesteren door Duitsers bij herdenkingsbijeenkomsten uit te nodigen. Hiertegen werd heftig geprotesteerd – en alle keren erna dat het Nationaal Comité op eigen initiatief of meer of minder daartoe overgehaald door de regering van plan was vertegenwoordigers van het Duitse volk uit te nodigen. De voorstanders hadden rationele argumenten, de tegenstanders werden voornamelijk geleid door emoties: de gevoelens van de overlevenden moesten ontzien worden. Hans Blom was ook tegen maar dan vanuit zijn vrees dat een ongelijkwaardige relatie in stand gehouden zou worden door schuldbekentenissen van de Duitsers te verwachten in plaats van dat er ruimte zou komen voor wat in de praktijk al lang was gegroeid, een goede relatie tussen twee democratisch geregeerde staten.
Wat landelijk maar niet lukte omdat de weerstand tegen Duitse aanwezigheid, tot in onze dagen, groot bleef, lukte op plaatselijk niveau wel. Dat gebeurde vooral in plaatsen in het oosten van het land, maar ook in Limburg en later ook in plaatsen rond Rotterdam en in Noord-Holland. De wens om Duitsers uit te nodigen gebeurde vaak op grond van een jumelage tussen een Nederlandse en een Duitse plaats. Globaal waren er twee vormen: het initiatief kwam van kerkelijke plaatselijke leiders of van de burgerlijke overheid of politieke partijen. Soms was een persoonlijke vriendschap het begin van een meer officiële band.
Vaak werd voorzichtig begonnen: er waren Duitsers aanwezig, meer niet. Het jaar daarop werd meestal toestemming gegeven om een krans te leggen, weer later mochten ze een redevoering houden. Maud van de Reijt heeft twee plaatsen in het bijzonder bestudeerd, n.l. Nijmegen en Venray, beide door oorlogshandelingen ernstig beschadigd. Toch bleek men juist in deze plaatsen oog te kunnen hebben voor het leed dat ook door veel Duitsers geleden is. Er was wel enige weerstand te overwinnen, maar burgemeester Waals van Venray zette door, hoewel hij het programma wel enigszins aanpaste. Het jaar daarop was er geen protest meer. Het ontbreken van leden van organisaties van oorlogsgetroffenen in de plaatselijke comité’ s kan een verklaring zijn waarom in de provincie lukte wat op de Dam onmogelijk bleek, vermoedt Maud van de Reijt.
De inhoud van de bijeenkomsten veranderde ook mee met de tijd: niet alleen de oorlog, maar steeds meer de democratie en de vrijheid en onze gezamenlijke verantwoordelijkheid daarvoor worden aan de orde gesteld. Vaak worden allen herdacht die op een of andere manier slachtoffer werden van geweld, waar ook ter wereld. Dat dan alleen Duitsers uitgenodigd worden, lijkt een beetje vreemd en in feite achterhaald. Er wordt ook steeds meer gepleit voor een Europese herdenking, bijvoorbeeld op 8 mei. Aan de andere kant is het ook mooi, dat Duitsers nu in die plaatsen zondermeer ‘de wereld’ mogen vertegenwoordigen.
De ‘herrie’ uit de titel is in feite doodgewoon het democratische proces in de samenleving is: we hebben allemaal onze eigen ideeën, we brengen die naar voren met meer of minder succes. Welk idee wordt overgenomen en welk niet hangt af van het samenspel van krachten en welke van de mogelijke invalshoeken de voorkeur krijgt: alleen herdenken en rouwen, of streven naar verzoening met de vroegere vijand, of samen vieren dat het fascisme (en later het communisme) als dictatuur ophield en verantwoordelijkheid op je nemen voor democratie en vrijheid.
GSB
Lees meer en discussieer mee op ons forum.