Transgenerationele overdracht
Een van de grote problemen van naoorlogs is het schijnbare onvermogen de lijn te doorbreken, met als gevolg dat verdriet, leed en woede van generatie op generatie overgaan. Dit geldt zeker de kleinkinderen van joden. Over hen werd dan ook veel gepubliceerd – niet in de laatste plaats natuurlijk omdat alleen al het bestaan van Israël een dergelijk doorgeven noodzakelijk maakt. Maar ook voor sommige kleinkinderen van daders geldt dat zij de oorlog nog altijd met zich meedragen. Daarover stond in het bulletin van de Stichting Herkenning van de zomer van 2002 een interessant interview met psychiater Theo de Graaff. Een van de onderwerpen die daarin aan bod kwam is hoe transgenerationele (van generatie op generatie) overdracht werkt. Volgens De Graaff gebeurt dat vooral via identificatie: kinderen of kleinkinderen identificeren zich met de ouders of de grootouders en ondergaan daardoor vergelijkbare problemen. Een andere vraag betrof de mogelijkheid van herhaling: was de kans daarop groter als de problematiek niet verwerkt was? Het antwoord dat De Graaff hierop geeft is niet eenduidig. Maar volgens hem staat wel vast dat niet-praten en niet-verwerken ongeveer het meest onverstandige is wat men kan doen. Ook wijst De Graaff erop hoe de tweede generatie via compensatiegedrag bijdraagt aan het probleem dat zij juist wil voorkomen. ‘Bij de derde generatie zie je vaak echte breuken met de ouders optreden, bijvoorbeeld veel agressiviteit bij een vader wiens vader fout was geweest. Deze vader had een ontzettende minachting voor zijn eigen vader door diens keuzes in de oorlog, mede aangewakkerd door zijn schoonvader, die zijn vader de toegang tot zijn huis had ontzegd. Bewust dacht deze man, mijn vader is een klootzak, maar onbewust voelde hij zich enorm schuldig en werd hij die klootzak voor zijn kinderen, hij stond als het ware plaatsvervangend terecht… Het kan ook zijn dat de ouder het gedrag van de eigen vader steeds goed wil maken. Dan krijg je een tweede generatie die ontzettend zijn best doet, zo erg dat de kinderen er wat van krijgen.’
Bij de Stichting Werkgroep Herkenning vormt de derde generatie een steeds groter groeiende groep. Dit kan wijzen op het eventueel doorbreken van het taboe maar het kan ook wijzen – en dat zou een stuk plezieriger zijn – op het feit dat de derde generatie niet zo heel veel last heeft van het ´fout´ zijn van de (groot)ouders en buiten dit schuldgevoel om wel meer informatie wil krijgen over de tastbare familiefeiten, of zich meer openlijk durft te bewegen naar instanties voor Familieonderzoek. Ook de derde generatie ondervind nog steeds psychische, gedrags- & loyaliteitsproblemen.
Een gedicht van een kleindochter
Aan het eind van haar boek Niemandsland citeert Duke Blaauwendraad-Doorduijn een gedicht van haar dochter. Het gaat als volgt:
Dat wat onder je hart getrappeld heeft
heeft later vaker op jouw hart gestaan.
Ze wil de ongebaande wegen gaan
en slikt niet wat jij haar te eten geeft.
Maar zij weet zeker dat jij haar vergeeft
daar zij de eerste woorden heeft verstaan
die jij aan het begin van haar bestaan
uitzinnig hebt geschreeuwd: ‘Het leeft. Het leeft!’
Ik leef, maar kan niet met je medeleven
omdat ik niet wil zijn zoals jij bent.
Je bent vertrouwd, maar vreemd is mij jouw pijn.
Wat jij nooit had, heb je aan mij gegeven.
Jij kent de zorgen, die je kind niet kent,
kent niet het voorrecht, kind te mogen zijn.
Emotioneel zal het altijd blijven
‘Eenzaamheid, wantrouwen en er niet bijhoren. Zelfs voor kleinkinderen van NSB’ers zijn dit anno 1997 nog de sleutelwoorden welke hun leven kwellen. “Soms heb ik zo’n zin om over de schutting te schreeuwen: ik ben een kleinkind van een NSB’er!’ Pieter (38) vult aan: “Met hun verstand weten de meeste mensen wel dat ze mij er niet op kunnen veroordelen, maar emotioneel blijft het: die heeft een opa bij de NSB.’
Bron: Trouw, 3 mei 1997
Projectie
‘Eén van de grootste kwalen die ik in mijn vak tegenkom is het medelijden van vrouwen met hun man, terwijl de man er veel meer aan zou hebben als zijn vrouw hem tegenwicht gaf. Het kind, hier tweede generatie, voelt wel dat er iets niet deugt, maar mag absoluut niets zeggen. Het mag ook niet de pest hebben aan zijn ouders waardoor hij het juist krijgt, maar het moet verdringen. Vaak blijven dit soort ouders heel krampachtig bij elkaar en mag er niets naar buiten lekken. Het kind groeit op met een soort ouderhaat. Als dat kind zelf ouder wordt projecteert hij diezelfde ouderhaat in zijn eigen kinderen. Dus die mensen van de tweede generatie lopen met het gevoel rond dat hun kinderen niet van ze kunnen houden en zijn stomverbaasd als het tegendeel blijkt. Als je ouder hiermee rondloopt neemt hij automatisch afstand van je. Op het moment dat je dus laat merken dat je veel om haar geeft, komt ze met een ervaring in contact die ze helemaal niet kent. Dat kan aanleiding geven tot hele paradoxale en negatieve reacties en dan moet je gewoon durven zeggen : “Ja mam, jij kan helemaal niet geloven dat wij van je houden. Je vindt dat hartstikke gek en omdat je niet altijd van je eigen moeder hebt kunnen houden denk je dat wij dat ook niet kunnen”.
Bron: Theo de Graaff in Het Bulletin van de Werkgroep Herkenning, zomer 2002
Een column uit 2004
‘5 Mei 1995. Nederland was 50 jaar bevrijd. Op school hadden we er al uitvoerig over gesproken. Ik zat in de laatste klas van de basisschool en ik ontkwam niet aan de heldhaftige verhalen van de opa’s van mijn klasgenootjes. Als ik die oude knarren mocht geloven dan hadden ze allemaal een horde Joden op zolder gehad. Enkele superhero’s natuurlijk daargelaten die een heuse Duitser van de brug hadden geduwd. Er heerste een anti-Duitse sfeer in de klas die ik, als half-Duitser zijnde, niet prettig vond. Ik werd af en toe zelfs onpasselijk van de vooroordelen die over Duitsers in de klas rondgingen. Maar het ergste was, ik kreeg die maand ook nog eens te horen dat mijn overgroot opa fout zou zijn geweest in de oorlog! Een echte nazi in de familie! Aan de ene kant reuze spannend maar aan de andere kant ook vreselijk beangstigend.
Er werden natuurlijk tal van activiteiten georganiseerd in verband met de vijf mei viering. ’s Middags kwamen er tanks met ondefinieerbare mariniers ons dorp binnen gedenderd. ’s Avonds werden alle lokale verzetshelden geëerd en toegezongen. Hoezee! De klapper was wel de aankomst van enkele oud-strijders. Ze werden door mijn klasgenootjes binnengehaald als echte popsterren .Onze juffrouw riep ons nog toe “Dankzij deze mannen kunnen jullie nu heel gewoon met Aziz spelen!” Aziz was er echter niet bij. Hij werd al maanden bij ons op school gepest, omdat hij luizen zou hebben.’ (
Bron: Tim op het Broek in Foknieuws van 23 sept. 2004
Opgroeien bij ouders met onverwerkte emoties
De kleinkinderen van degenen die in de oorlog de kant van de bezetters kozen kunnen zijn opgegroeid in gezinnen waarin voor hun ouders het verleden soms zwaar drukt. Deze hebben hun eigen oorlogservaringen en de stigmatisering en discriminatie die na de oorlog plaatsvonden, niet kunnen verwerken. De problemen zoals geschetst werken belemmerend in de opvoeding van en in de omgang met hun kinderen, die vaak niet op de hoogte zijn van wat er in de familie gespeeld heeft.
De problemen van de kleinkinderen zijn dus niet terug te voeren op concrete gebeurtenissen in oorlogstijd en op de eerste naoorlogse jaren. Zij zijn daardoor diffuser, maar toch goed vergelijkbaar met die van de na de oorlog geboren kinderen van ‘foute’ ouders of met die van degenen, die in de laatste oorlogsjaren geboren zijn, ook al hebben laatstgenoemden geen herinneringen aan de oorlog.
Het kan zijn dat er in gevallen sprake is van transgene-rationele traumatisering van de kleinkinderen. Dat betekent dat onverwerkte emoties van grootouders en ouders woordloos op de kleinkinderen overgedragen worden. Vaak is therapie nodig om duidelijk te maken dat er sprake is van dit onbewust doorgeven.
Daarnaast kan een gespannen sfeer in huis, de krampachtigheid van de beschadigde kinderen van ‘foute’ ouders voor emotionele of ontwikkelingsstoornissen bij de kleinkinderen zorgen. Die dan niet zozeer gekoppeld zijn aan het concrete oorlogsverleden als wel aan de onmacht van de ouder(s) om open met hun kinderen om te gaan.
Door het sociale isolement dat voor veel gezinnen van kinderen van ‘foute’ ouders opgaat en door het onvermogen van de ouders om met emoties om te gaan, groeien hun kinderen op in een situatie waarin de ontwikkeling van sociale vaardigheden kan worden verstoord. In het maatschappelijk leven en/of in hun beroep kunnen zij daar dan weer hinder van ondervinden.
Familiegeheim
Het familiegeheim wordt vaak door de gehele familie zorgvuldig in stand gehouden, niet alleen door ouders en grootouders, maar ook door ooms en tantes. Evenals de naoorlogse lotgenoten die onkundig gehouden worden van het familiegeheim, vermoeden de kleinkinderen dat er ‘iets’ is, zonder dat zij er grip op kunnen krijgen. De geheimzinnigheid veroorzaakt onzekerheid en kan aanleiding zijn tot het fantaseren over wat er aan de hand is, fantasieën die angstaanjagende proporties kunnen aannemen. De onzekerheid kan gevoelens van vervreemding en ontworteling oproepen.
Het moment dat het familiegeheim geopenbaard wordt kan tot verschillende reacties leiden. Aan de ene kant zal er opluchting zijn, omdat nu duidelijk wordt wat tot nu toe slechts gegist kon worden. Aan de andere kant boosheid om het zwijgen, het buitengesloten zijn; ook al deden de ouders en de rest van de familie dat ‘voor hun bestwil’, niet beseffend dat onwetendheid grote emotionele schade kan aanrichten. Het maakt ook uit wie uiteindelijk opening van zaken geeft. Het is erg pijnlijk als kleinkinderen van derden (moeten) vernemen wat er aan de hand is. Er kan daardoor wrok ontstaan, wat soms tot een (tijdelijke) breuk met de ouders en de rest van de familie leidt.
Eigen ervaringen met discriminatie
Soms krijgen ook de kleinkinderen nog te maken met discriminatie om hun achtergrond, bijvoorbeeld wanneer zij in het dorp of de buurt wonen waar hun familie als ‘fout’ bekend staat. De klasgenootjes van de kinderen van Tanja zongen pesterig: ‘Op de hoek van de straat stond een NSB-er…’ Ook op hun werk hebben zij soms problemen als de familieachtergrond bekend is of wordt.
Het is frappant hoe ook onder de jongere generaties de oude opvattingen over goed en fout nog gemeengoed zijn, zoals ook bleek uit een onderzoek naar de anti-Duitse gezindheid van jongeren. De oude clichés zijn door hun ouders bij zichzelf nog niet gecorrigeerd en zeer waarschijnlijk aan hun kinderen doorgegeven. Aan de andere kant nuanceren jongeren vaak wat hun door de ouders overgedragen wordt.
Leren omgaan met het verleden
Net als bij de andere leeftijdsgroepen is het vaak maar één lid van het gezin dat een oplossing gaat zoeken voor zijn of haar problemen. Het kan zijn dat dit kleinkind speciaal gevoelig is voor de signalen van ouders en grootouders, en hun problemen als het ware adopteren. Ook zij krijgen als zij aan het verleden gaan werken vaak te maken met verwijten van de rest van de familie die het geheim in stand wil houden. Als slechts één van de grootouders in de oorlog gecollaboreerd heeft, is het ook wel te begrijpen dat men de andere leden van de familie wil beschermen, omdat dat in de samenleving toch nog vaak nodig blijkt te zijn. Het is natuurlijk ook geen geschiedenis waar men trots op kan zijn. Er doet zich dan een dilemma voor: enerzijds is het nodig open kaart te spelen, om zo mee te werken aan mentaliteitsverandering, aan de andere kant is het beschermen van de persoonlijke belangen van familieleden legitiem, hoewel lotgenoten hierover soms wel van mede-lotgenoten verwijten krijgen.
Hoewel de kleinkinderen van collaborateurs zodra zij ‘het’ weten in een uitzonderingspositie ten opzichte van hun generatiegenoten komen te staan, wat als pijnlijk ervaren kan worden, hebben zij, meer dan hun ouders, de mogelijkheid om hulp voor hun problemen te zoeken. Psychische hulp is in hun generatie veel meer aanvaard dan in die van de ouders. Velen ervaren ook, dat zij bij generatiegenoten begrip vinden.
Zelfs binnen Herkenning moet de kleinkindergeneratie voor begrip en erkenning vechten, wat des te opmerkelijker is omdat de psychische problemen zoveel verwantschap vertonen met die van de ‘kinderen’ onder de lotgenoten. Het wordt ook steeds meer duidelijk, dat de problematiek van alle kleinkinderen van oorlogsgetroffenen, van welke achtergrond dan ook, grote overeenkomsten laat zien.
Wilt u over dit onderwerp meer weten of graag met iemand spreken ? Neem vrijblijvend contact met ons op voor al uw vragen of uw ervaringen: contact. Wij staan graag voor u klaar.