Uit het onderzoek spreekt allereerst de geestelijke nood onder kinderen van ‘foute’ ouders. Maar liefst 85 procent van de respondenten heeft na de oorlog psychische problemen gekregen. Van die groep heeft wederom 85 procent professionele hulp ingeroepen. De meeste klachten hebben te maken met gebrek aan zelfvertrouwen, neerslachtigheid en angst. Enkelen hebben een of meer pogingen tot zelfmoord achter de rug.
Veel respondenten hebben moeite met intieme relaties. ‘Ik voel me in onze wereld niet welkom. Ik schaam me voor mezelf,’ schrijft C. Germs (52). Sinds 1976 gebruikt hij antidepressiva. Het ‘leven met een geheimhoudingsplicht’ heeft een 45-jarige vrouw uit Amsterdam volgens eigen zeggen tot een ‘onzichtbaar’ persoon gemaakt. Sinds een jaar loopt ze bij het RIAGG. ‘Ik voel mij medeschuldig aan de vernietiging van mensen en kinderen.’
Dat mensen zich in een zich open en tolerant noemende samenleving als de onze zo schuldig moeten voelen voor keuzes die zij niet zelf hebben gemaakt mag opmerkelijk heten. Deze schuldgevoelens spelen vaak op rond 4 en 5 mei. Voor ruim de helft van de respondenten is de dodenherdenking een moeilijk moment. ‘Ik ben jarig op 4 mei. Het is de vreselijkste dag van het jaar,’ noteert een 52-jarige man uit Maastricht. De eerder genoemde respondenten uit Amsterdam vond in 2001 dat ze naar de herdenking op de Dam moest gaan, ‘om te laten zien dat ik het verschrikkelijk vind wat er is gebeurd. Ik voelde me alleen tussen zoveel mensen, ik dacht dat iedereen het aan mij kon zien.’ Een vrouw van 77 die al haar hele leven in een Zeeuws dorp woont heeft vooral een moeite met bevrijdingsdag. ‘Ik mag dan niet meezingen in het koor dat de kerkdienst begeleidt.’
Al tijdens de oorlog voelden NSB-kinderen zich door de rest van de bevolking met de nek aangekeken. Buren gingen hun vaak zoveel mogelijk uit de weg. Terwijl sommige families collectief voor de NSB hadden gekozen, werden andere gespleten in voor- en tegenstanders. Het meest afwijzend waren de andere kinderen op school en in de straat. ‘Vriendinnetjes mochten niet meer met je spelen. Hun ouders spuugden soms op de grond als ze je tegenkwamen. Op school was je een eenling, met wie niemand zich bemoeide,’ schrijft mevrouw R.A. Krul-Kramer (74). Iets minder dan de helft van de respondenten die de oorlog zelf meemaakten werd het slachtoffer van scheld- en treiterpartijen. Een op de vijf kreeg klappen. ‘Buurtkinderen hebben mij een keer ingesmeerd met een vieze oliebrij en geprobeerd mij van de spoorbrug te gooien,’ schrijft een 75-jarige vrouw uit Assen. ‘Bij het schaatsen werd me van alles voor de voeten gegooid, zodat ik herhaaldelijk viel.’
De 5e september 1944, Dolle Dinsdag, luidde voor veel NSB-kinderen het begin in van een periode vol traumatische ervaringen. De geallieerde legers rukten op vanuit België en iedereen verwachtte dat heel Nederland spoedig zou zijn bevrijd. Veel NSB’ers zagen een bijltjesdag in het verschiet en doken onder, of vluchtten naar Duitsland. De kinderen gingen mee. ‘Ons gezin is per trein gevlucht naar Twente,’ vertelt Tineke Derks-Wessels (67). ‘Onderweg bij Amersfoort maakten we ernstige beschietingen van de trein mee. Eerst zijn we bijna twee maanden bij een NSB-gezin in Wierden in huis geweest. Nadat mijn vader was geliquideerd door het verzet, zijn we bij een ander gezin ingekwartierd. Die woonruimte werd “gewoon” gevorderd van de betreffende familie.’
Van onze respondenten heeft 38 procent als kind een vlucht naar Duitsland meegemaakt. Soms zelfs alleen, wanneer een kind uit voorzorg naar een Duits kinderkamp of internaat werd gestuurd. P.J. van Leeuwen (70) was in 1944 als leerling van een Duitstalige school in Nederland naar Zuid-Duitsland geëvacueerd, terwijl zijn vader tegen de Russen vocht en zijn moeder plus twee broers bij familie in het Ruhrgebied verbleef. Zo werden hele gezinnen uit elkaar gerukt.
Het is niet moeilijk te begrijpen dat vluchten een ingrijpende gebeurtenis was die grote spanningen opriep, zeker bij kinderen. Soms kregen ze een loodzware verantwoordelijkheid te dragen, zoals S., een 72-jarige respondent uit Hengelo, toen 14 jaar oud. Zij schrijft: ‘De trein was vol en donker. Vader had ons naar de trein gebracht. Ik huilde verschrikkelijk om mijn vader, tot ik zei: nu wil ik nooit meer huilen. Ik had de leiding, ik sprak Duits, regelde veel.’
De Nederlandse vluchtelingen werden in Duitsland niet met open armen ontvangen. ‘We werden dagenlang heen en weer gereden en waren nergens welkom. We hebben in Lagers geslapen – eerst op het station – en in een school gewoond met heel veel andere Hollanders. Toen bij een boer, daarna in Hersfeld. We hadden werk, en toen alles voorbij was gingen we in vrachtwagens terug.’
Door: Bas Kromhout
Bron: Historisch Nieuwsblad