Vertraging
In Roosendaal stond Ton te wachten. Toen ik uitstapte begon ik te janken. Alle spanning van die dag kwam eruit. Hij stelde me meteen gerust: hij wist van de staking af. Hij had het hotel gebeld en wist dus dat ik eventueel nog een nacht in Parijs zou blijven. Hij had zich geen zorgen gemaakt. Toch bleef ik maar huilen. Hij zei: ‘Waarom huil je nou nog, alles is toch nu in orde’. Ik vertelde wat er op het station in Brussel gebeurd was.
‘Wát was er dan zo erg dat je zo overstuur bent?’ ‘Het was net oorlog’, zei ik.
‘Hoor je wat je zegt, begrijp je wat je zegt?’
Ik begreep het. De paniek die me in Brussel overvallen was, was de paniek van mijn moeder, die met mijn zusje en mij na Dolle Dinsdag met de trein naar Duitsland vluchtte. Een overvolle trein met vrouwen en kinderen van leden van de N.S.B. die soms lange tijd ergens bleef staan, zomaar midden in het veld of in een bos. De locomotief werd zelfs beschoten, vertelde mijn moeder altijd. Mijn vader had mijn moeder laten beloven, dat ze niet naar Hamburg of Hannover zou gaan, niet naar een grote stad in elk geval, maar naar Lüneburg. Mijn moeder, nog nooit in het buitenland geweest, zal gekweld zijn door de vraag, wáár ze moest overstappen. Als er al een trein was’
(Bron: Hanna Visser in het Bulletin van de werkgroep Herkenning)
Verstijfd
‘Ik groeide op met een gevoel van dreiging, iets dat in ons gezin hing. Het idee dat je maar iets hoeft te doen en dat er dan vreselijke dingen zouden gebeuren… Ik denk dat ik vroeger niet eens voelde dat ik bang was, zo verstijfd van angst was ik. Dat is ook het enige dat ik uit mijn jeugd kan herinneren, die angst. Op school werd ik niet gepest. Maar ik was zo vreselijk bang om in elkaar geslagen te worden, dat ik telkens een andere route nam als ik naar huis ging.’
(Bron: Hans Donkersloot, voormalig voorzitter van Herkenning in Corinne A. Falch,Kinderen van… Interviews met de naoorlogse generatie, z.p. z.j. Icodo)
Er ging geen dag voorbij
‘Er ging geen dag voorbij zonder dat ik eraan dacht. Ik ging nooit een restaurant binnen voordat ik eerst had rondgekeken: kent iemand mij hier? M’n hele leven heb ik me hypocriet gevoeld. Het was een opgelegde huichelachtigheid. Opgelegd door wie? Door mezelf? Rationeel weet je het wel. Maar emotioneel hebben we allemaal de schuld van onze ouders overgenomen.’
(Bron: Barbara in het Haarlems Dagblad)