Kinderen van voormalige Nederlandse Civiele collaborateurs, geboren in de jaren vijftig, hebben voor zover dit is na te gaan en bij ons bekend is, in de meeste gevallen niet meegemaakt dat ze beschimpt of met de nek aangekeken werden. Wel werden ze vaak nog enigszins merkwaardig behandeld, alsof ze vanwege hun afkomst nooit helemaal tot volwaardig geaccepteerde mensen konden uitgroeien. Hiertoe heeft bijgedragen het simpele feit dat zij tot bewustzijn kwamen in een periode waarin de oorlog en alles daaraan gelieerd in het middelpunt der belangstelling stond. De jaren ´60 & ´70 van de 20ste eeuw behoorden tot een generatie die nogal massaal een links, ook wel antifascistisch genoemd standpunt aanhing. Alles wat met fout en de oorlog te maken had, werd vanuit dat standpunt gevisualiseerd als een vorm van afwijking en criminaliteit. Dus voor enige deelname aan de samenleving was een dergelijke kwalificatie, voorzichtig gezegd, niet erg bevorderlijk voor persoonlijke hechting en vorming. Het gevolg hiervan was duidelijk dat voor zover generalisatie mogelijk is, de leden van deze generatie zich voortdurend buitenstaander gevoeld hebben. Helaas geldt dat voor velen tot op de dag van vandaag nog. Welbekende vertegenwoordigers van deze generatie zijn Peter Pontiac en de broers Haye van der Heijden en Chris van der Heijden. Chris zijn nieuwe boek zal begin 2014 gepubliceerd gaan worden, mede ondersteund door Stichting Werkgroep Herkenning.
Zo voelt dat dus
‘Persoonlijk ben ik tot nu toe nooit afgerekend op mijn vaders verleden. Ik denk doordat ik er altijd heel open over ben geweest. Ik kan niet tegen geheimen en heb mij zelf dat ook nooit aan willen leren. Slechts één keer heb ik aan de lijve ondervonden hoe het is om bij de “verkeerde kant” te horen. Bij mij op de toenmalige opleiding ritueelbegeleiding zat een joodse vrouw. We konden in het begin heel goed met elkaar overweg. Tot zij erachter kwam dat mijn vader bij de Waffen SS had gediend. Ze is me als nog minder dan vuil gaan behandelen. Dit voelde als afschuwelijk. Ik kan mij herinneren dat ik dacht: “ dus zo voelt dat dus, zo keken de nazi’s naar joden”.’
Bron: Carella Hommes in Nestor, mei 2008.
Fascisten zijn vaders die weglopen
Mijn eerste ervaring met het oorlogsverleden is voer voor psychologen. Het vond plaats in het najaar van 1962. Ik was net acht geworden. Mijn ouders waren enkele maanden tevoren uit elkaar gegaan. Mijn vader was altijd mijn held geweest. Hij was vlieginstructeur en nam me ieder weekend mee – zweefvliegen in Soesterberg, motorvliegen in Hilversum. Van de ene dag op de andere verdween hij uit mijn leven. Ik kon het niet begrijpen. Ik kon en wilde het niet verkroppen. Ik kroop in mezelf. Ik las of speelde in m’n eentje met de bal op straat. Zo ook die keer. De bal kwam bij de overburen in de voortuin en knakte daar een bloem. De overbuurvrouw was geen vriendelijk persoon. Ik sloop daarom de tuin in om de bal te pakken. Maar op het moment dat ik dat deed, zwaaide zij het raam open en schreeuwde mij toe: ‘sodemieter op, vuil fascistenjong.’
Ik schrok, rende met mijn bal naar het hoekje en ging daar op het bankje zitten. ‘Vuil fascistenjong?’ Geen enkel idee wat dat betekende. Na geruime tijd liep ik verdrietig terug naar huis en ging bij mijn moeder in de keuken op de kruk zitten. ‘Zeg mam,’ zei ik zo terloops mogelijk, ‘wat is een fascistenjong?’
Het heeft jaren geduurd tot ik begreep dat een ‘fascistenjong’ niet de zoon was van een vader die verdwenen was maar de zoon van een vader die ‘fout’ was geweest. Het heeft nog langer geduurd tot ik begreep waarom mijn vader fout was geweest en wat dat voor hem en voor ons betekend had. Weer langer duurde het tot ik de politieke keuze van mijn vader in de oorlog ontrafeld had van de persoonlijke geschiedenis van mijn ouders. Pas daarna was ik in staat afstand te nemen.’ Bron: Chris van der Heijden.
Wilt u over dit onderwerp meer weten of graag met iemand spreken ? Neem vrijblijvend contact met ons op voor al uw vragen of uw ervaringen: contact. Wij staan graag voor u klaar.